Een ode aan de bomen
Toen ik klein was, klom ik vaak in de appelboom in de boomgaard achter de boerderij, die naast de kleine pruimenbomen met blauwe pruimen stond. Het was een dikke boom met flinke knoesten en enkele laaghangende takken, waardoor ik er makkelijk in kon klimmen, en met grote, groene appels. Vaak kreeg ik in het appelseizoen een appel van de boom mee naar school, maar die kon ik nooit op. Hij was lekker sappig, heel zuur en met een stevige bite, maar veel te groot voor mijn kleine maagje. Vaak belandde de appel, half afgekloven in de bosjes. Misschien was het ook, dat ik zo gauw mogelijk naar buiten wilde om tikkertje te spelen op het schoolplein. Ik vond het in elk geval heel jammer dat de boom door de bliksem werd getroffen. Hij werd nooit meer de oude.
De boom als schuilplaats
Een tweede boom uit mijn jeugd is de treurwilg die voor ons huis stond. Vele uren hebben wij onder die boom gezeten, waarvan de takken neer hingen tot op de grond. Vandaar de naam treurwilg. De boom als schuilplaats, als beschutting tegen de zon, en om onder te picknicken, daar is niets treurigs aan.
Dan is er nog het kleine boompje aan het kanaal, waarvan ik de naam niet ken. Dat was mijn troostboom. Ik kon als kind soms zo driftig worden van verontwaardiging, dat ik mijn toevlucht zocht bij de boom aan het water. Dan zocht ik zijn wortels op, keek ik uit op het kabbelende water en kwam ik helemaal tot rust. Als ik daarna, ontspannen en me van geen kwaad bewust, huiswaarts keerde, was mijn moeder ongerust omdat ik lang weg gebleven was.
Mensen zijn als bomen
Bomen. Waar ze ook ter wereld staan, ze oefenen een enorme aantrekkingskracht op mij uit. Mensen zijn te vergelijken met bomen. In die zin, dat een mens ook wortels heeft, die al dan niet diep in de aarde grijpen. Een mens die migreert is als een ontwortelde boom. Het is maar afwachten of de boom het overleeft. Het is niet alleen afhankelijk van de kracht van de wortels, maar ook van de grond en de omgeving waarin de boom herplant wordt en van de kracht en gesteldheid van de boom zelf. Sommige bomen raken ontworteld en sterven af. Daarom is het zo belangrijk dat wij als mensen weten waar we vandaan komen.
In de Koran worden de bomen ook genoemd en geëerd. Je zou kunnen zeggen dat bomen moslim zijn, vanwege het feit, dat ze Allah gehoorzamen zonder tegen te sputteren zoals de mens dat doet.
“Heb jij dan niet gezien dat alles zich voor Allah neer werpt, wat in de hemelen en op aarde is, de zon, de maan, de sterren, de bergen, de bomen, het vee en een groot deel van de mensen; maar toch valt nog velen de bestraffing ten deel.” (Koran, 22:18)
Drie boomsoorten in de Koran
Er worden drie boomsoorten die op de aarde groeien bij naam genoemd in de Koran: de dadelpalm, de olijfboom en de lotusboom. Daarnaast komt de boom voor in de figuurlijke betekenis, zoals in metaforen, of in de beschrijvingen van het Hiernamaals, zoals de boom van 100 jaar groot, de boom van het leven, ook wel de verboden boom genoemd, de boom van de hel, de boom van kennis, de kosmische boom en de verste boom in de hemelen.
Allah heeft het over goede en slechte bomen in de Koran. Hij vergelijkt een goede uitspraak van een gelovige, vanuit een oprecht hart met een goede boom die vruchten draagt. Slechte uitspraken vergelijkt Hij met ontwortelde bomen.
“Zie jij niet hoe Allah een vergelijking maakt met een goede uitspraak, die als een goede boom is, waarvan de wortel stevig staat en de takken naar de hemel reiken? Hij geeft zijn vruchten in elk seizoen, met verlof van zijn Heer. Hopelijk zullen jullie er lering uit trekken. En de vergelijking met een slechte uitspraak is als die met een slechte boom, die ontworteld op de aarde staat, en die geen stevigheid kent.” (Koran, 14:24-25)
De dadelpalm
De Profeet ﷺ linkte de dadelpalm ook aan de gelovige. Ibn ‘Omar vertelde dat de Profeet zei: “Er is een boom waarvan de bladeren niet vallen en het is als een moslim. Vertel mij eens welke dat is?” De mensen noemden verschillende bomen uit de woestijn.
Ik zei tegen mezelf: “Het gaat om de dadelpalm”, maar ik was te verlegen om het te zeggen. Daarna vroegen de mensen: “Vertel ons welke (boom) het is, o Boodschapper van Allah.” Hij antwoordde: “Het is de dadelpalm.” (Boechari)
De dadelpalm komt ook in het Paradijs voor, zo blijkt uit een overlevering. De Profeet ﷺ heeft gezegd: “Wie er ook zegt: SoebhanAllahi wa bihamdihi, soebhanAllah al-Adhiem (Geprezen zij Allah en alle lof aan Hem, geprezen zij Allah, de Grote) er zal een dadelpalm voor hem geplant worden in het Paradijs.” (At Tirmidhi)
De olijfboom
Ook de gezegende olijfboom wordt in de Koran genoemd en opgevoerd als een metafoor.
“Allah geeft het licht aan de hemelen en de aarde. De gelijkenis van Zijn Licht is met een nis met een lamp erin: de lamp bevindt zich in een glas. Het glas is als een stralende ster, die brandt (van de olie) van de gezegende olijfboom, die niet van het Westen en niet van het Oosten is. Haar olie verlicht, hoewel zij (nog) niet door het vuur aangeraakt is. Licht op licht. Allah leidt naar Zijn licht wie Hij wil …” (Koran, 24:35)
De Profeet ﷺ heeft over de boom gezegd: “Nuttig de olie en gebruik het voor je haar en je huid, want het komt van een gezegende boom.” (At Tirmidhi, Sahieh al Jaami’)
De lotusboom
Er is een grote boom in het Paradijs waar de Profeet Mohammed de aartsengel Djibriel en onze aartsvader Ibrahiem vrede zij met hen beiden tegenkwam op zijn Hemelreis. De Profeet beschrijft de verre boom van de hemelen als volgt; zijn fruit is als (zo groot als) de waterkruiken van Hajar en zijn bladeren zijn (zo groot) als olifantenoren. Dat is de Sidrat-al-Moentaha.” (Boechari).
De ontmoeting met Djibriel staat beschreven in de Koran:
“En voorzeker, hij (Mohammed) heeft hem (Djibriel) bij een andere neerdaling gezien. Bij Sidrat-al-Moentaha, waar niemand voorbij mag gaan. Daarbij is de Tuin van de Verblijfplaats (het Paradijs). Toen de Sidra omhuld werd door wat hem omhulde. Zijn blik (van de Profeet) dwaalde niet af en ging niet te ver (voorbij aan de grens van het toelaatbare). Voorzeker, hij heeft de grote Tekenen van zijn Heer gezien.” (Koran, 53:13-18)
Volgens de islamitische geleerde An-Nawawi wordt de betreffende lotusboom Sidrat-al-Moentaha genoemd omdat de kennis van de engelen en profeten hier ophoudt en dat niemand dit punt kon passeren behalve de Boodschapper van Allah ﷺ. De zin die hier vertaald is als ‘Toen de Sidra omhuld werd door wat hem omhulde’ is uitgelegd in de overlevering in Boechari van Aboe Dhar, waarin de Profeet zegt: “Het was gehuld in kleuren, ik weet niet wat het was…” En in een andere overlevering van Aboe Saeed en Ibn Abbaas zegt hij: “Het werd omhuld door engelen.” In een overlevering in Moeslim tenslotte zegt hij: “Toen het bedekt was, met wat het ook bedekt was, was dat in opdracht van Allah. Het veranderde, en niemand van de schepping van Allah zou zijn schoonheid kunnen beschrijven.”
De Toeba-boom in het Paradijs
In het Paradijs staat een boom, waarvan de Profeet ﷺ heeft gezegd, dat een ruiter 100 jaar lang in zijn schaduw zou kunnen rijden zonder dat hij er al aan voorbij is. (Boechari) “De Toeba-boom staat in het Paradijs en hij is honderd jaar groot. De kleding van de mensen van het Paradijs wordt gemaakt van zijn bloemkelken.” (Ibn Hibbaan, Sahieh al Jaami’)
Ook legde de Profeet uit dat de vruchten van deze boom zo groot zijn dat ze een hele volksstam zouden kunnen voeden. (Imam Ahmad).
De Zaqqoem-boom in de hel
De Zaqqoem-boom is een boom waar je geen kennis mee wil maken. Het is de boom die uit de bodem van de hel groeit (Koran, 37:64) en die het voedsel voor de mensen van de hel levert (Koran, 56:51-52). Deze boom is in de Koran beschreven als de vervloekte boom (Koran, 17:60).
“Is die ontvangst (in het Paradijs) beter, of de Zaqqoem-boom? Voorwaar, Wij hebben hem tot een beproeving gemaakt voor de onrechtvaardigen.” (Koran, 37:62-63)
Een boom die aanhangers van alle drie de wereldgodsdiensten kennen, is de verboden boom waar Adam en Eva van gegeten hebben. In de Bijbel wordt de boom omschreven als een appelboom, maar dat wordt niet bevestigd in de Koran:
“…O Adam, verblijf in het Paradijs, jij en je vrouw, en eet wat jullie willen, en nader deze boom niet, want dan zullen jullie tot de onrechtplegers behoren. Toen fluisterde de Satan hen in om te onthullen wat er van hun schaamte bedekt was, en hij zei: “Jullie Heer houdt jullie slechts van deze boom af, omdat jullie anders Engelen worden, of dat jullie tot de eeuwiglevenden zullen behoren… Waarlijk hij bedroog hen door misleiding…” (Koran, 7:19-22)
De huilende boom
Er zijn nog vele andere bomen die genoemd worden in de Koran of in de overleveringen, maar het reikt te ver om ze allemaal te noemen. De boom die voor mij enorm tot de verbeelding spreekt, is de boom waarmee ik af wil sluiten. Het gaat om de boom, waarschijnlijk een dadelpalm, waar de Profeet naast ging staan op vrijdagen om zijn preek te houden.
Op een dag stelde een vrouw van de Ansaar (de bevolking van Medina) voor: “O Boodschapper van Allah, zullen we geen minbar (preekstoel) voor jou maken? Hij zei: “Zoals je wil.” Dus ze maakten een preekstoel voor hem en de volgende vrijdag toonden ze hem de preekstoel. De boom huilde als een klein kind, waarna de Profeet van de preekstoel afkwam en de boom omarmde totdat hij kalm werd. De boom zou hebben gehuild vanwege het gemis aan dhikr (het gedenken van Allah) waaraan hij gehecht was geraakt.” (Boechari)
Deze overlevering roert me. Ik zie het voor me hoe de Profeet de boom omhelsde. Hij had een diepe spirituele connectie met de boom. Kan je je dat voorstellen, dat een boom huilt? En dat wij een boom zouden kunnen troosten. Als ik een dergelijke overlevering lees, verlang ik naar mijn troostboom. De laatste keer dat ik er langs liep, zag ik dat hij groot was gegroeid, net als ik, met volle bladeren die dansten in de wind. Het wordt tijd om eens af te dalen en te luisteren naar het verhaal van de boom.