Als Rahimah in Curaçao op vakantie is, schrikt ze dat de koralen zo ziek zijn door het toedoen van de mens. Ze schrijft er een verslag over.
– Curaçao, zomer 2013 –
Aan het begin van de dam langs de Caracasbaai wordt er gebouwd. Het water is er troebel. Dat komt waarschijnlijk door het bouwafval in het water. Er valt niets te zien, nog geen enkele vis. Ontdaan besluit ik om naar onze plek op het strand terug te snorkelen. Ik kom weer langs de hersenkoralen waarvan de bovenkant wit en ziek is. Ook bij de rotsen halverwege de dam zijn er veel minder vissen dan twee jaar geleden. Voorbij het eethuis aan het einde van de dam ga ik uit het water. Franca, mijn partner, zit aan een tafel onder een afdak. Ik vertel haar van de zieke koralen en de weinige vissen. Zij heeft dit ook al gezien, zegt zij. We zijn even stil door het gevoel van verlies.
We besluiten om naar het strand van de Directeursbaai te gaan, ruim drie kwartier lopen. Toen de raffinaderij in het midden van Willemstad nog in het bezit van de Shell was mochten alleen de directieleden op dit strand komen. Maar de Shell is al lang vertrokken, en het kleine strandje is nu open voor iedereen. Toch komt er bijna niemand. Dit deel van het Beekenburg-schiereiland is zo goed als verlaten. Er gaan verhalen over berovingen. Dat kan ons echter niet veel schelen. De weg naar de Directeursbaai is leuk. Langs het strand bij de afgezonken sleepboot de heuvel op, voorbij de ruïne van het oude Quarantaine-gebouw en dan over de hoogvlakte waar opslagtanks van de raffinaderij stonden. Op de kale plekken keren de doornstruiken, de troepialen en de leguanen langzaamaan terug.
Het strandje is een smalle streep zand en gladde rotsen waar je overheen moet klimmen voor je in het water bent. Het is leeg. Franca is hier vaker geweest toen zij op Curaçao woonde. Zij heeft hier als journaliste gewerkt. Onder water zijn de restanten van een aanlegsteiger, zegt zij. Grote roestige buizen met scherpe randen. Ik beloof dat ik uit de buurt van de buizen blijf. We besluiten dat wij om en om gaan zwemmen. Je weet maar nooit op deze plek. Ik ga eerst. Om de buizen te ontwijken ga ik naar rechts, om de rotsblokken aan het einde van het strand heen. Het water is helder. Ik kijk even of ik in de spleten tussen de rotsen misschien een murene kan spotten.
Een zwarte laag
Als ik weer opkijk, kijk ik tegen een veld van koralen aan. Toen deze koralen nog niet stervende of dood waren, moet dit een schitterend gezicht geweest zijn. Hersenkoralen zo groot als een auto, hertshoornkoralen hoger dan ik, maar elk stuk koraal dat ik zie is overtrokken met een zwarte laag. Ik heb angst. Dit heb ik nog niet eerder gezien. Boven de koralen is nog twee meter ruimte tot het wateroppervlak, maar ik durf er niet te zwemmen. Daar waar de zwarte laag loslaat hangt zij in lange slierten naar beneden en beweegt mee met de stroming. Ik blijf aan de rand van het veld en zwem richting de afgezonken sleepboot. Na ongeveer honderd meter houdt het zwarte koraal op. Ik zwem weer terug en kijk nu beter. Onder de zwarte laag lijken de koralen licht van kleur te zijn. Misschien is er een samenhang tussen het verbleken van het koraal en de zwarte laag.
Weer bij het strand aangekomen, blijf ik verslagen op de rotsen zitten. Franca komt bij mij staan. Ik vertel van de zieke of dode koralen. Ze is stil. Ze heeft uitgezaaide kanker. Dan valt er niet meer veel te zeggen over de dood. Uiteindelijk doe ik toch maar de vinnen uit en ga op het strand zitten. Franca gaat nu het water in. Zij zwemt niet in richting van de zieke koralen, maar in een cirkel rond de buizen van de aanlegsteiger heen. Even later zie ik haar snorkel enkele minuten op een plek stil houden. Net als ik mij echt zorgen begin te maken en mijn uitrusting wil pakken, komt ze weer in beweging en zwemt naar mij toe.
Pijlinktvissen
Er zit een school van grote pijlinktvissen tussen de buizen, zegt ze. Zo groot als katten. Ik moet beslist gaan kijken. Snel doe ik de duikbril op en de vinnen aan en zwem naar de plek waar Franca stil heeft gehouden. Tussen de buizen zie ik wel twintig of meer pijlinktvissen. Inderdaad, zo groot als katten. Brede, gladde lijven met vinnen aan de zijkanten, de koppen half teruggetrokken in de lijven, en korte armen met zuignappen. Voorzichtig zwem ik naar de school toe. Als ik er vlak bij ben, draait de achterste inktvis zich opeens om en kijkt mij aan, met twee grote inktvisogen. Dan gaat er een flits van kleuren door de huid van het dier, en de twee inktvissen ernaast draaien zich ook om. Inktvissen doen dat. Zij praten met elkaar door middel van kleursignalen. Nu kijken zes grote ogen naar mij. De dieren weten dat ik er ben.
Ik ben geraakt door zoveel schoonheid. Door mijn enthousiasme let ik niet op de golven en de stroming. Opeens zit ik tussen buizen met hun scherpe randen. Ik moet mijn benen stilhouden, anders kom ik er tegenaan. En de stroming drijft mij over de inktvissen heen, precies wat ik heb willen vermijden. Ik zwem met mijn armen verder, een voorzichtige en langzame schoolslag. Er gaat een kleurenflits door de huid van achterste drie inktvissen, exact dezelfde kleur in alle drie dieren. In één beweging draaien de resterende leden van de school zich nu om, allemaal op dezelfde manier, terwijl zij antwoorden met een andere kleurenflits. Nu kijken meer dan veertig grote inktvisogen naar mij. In mijn hoofd verontschuldig ik me tegen de inktvissen, omdat ik uit onachtzaamheid hun wereld kom verstoren. Ik zeg ook tegen hen dat zij bij de mooiste dingen horen die ik in mijn leven gezien heb. Ik realiseer mij dat ik tegen hen praat omdat ik zie dat zij met elkaar praten.
Rustig doorzwemmen
Rustig zwem ik door. De dieren draaien mee met mijn bewegingen, en hun ogen volgen mij. Als ik ver genoeg uit hun buurt ben, draai ik mij om. Ze kijken nog steeds naar mij, maar ze zijn niet weggegaan. Ik ben opgelucht. Kennelijk zijn zij moedig en kennelijk heb ik hun wereld niet erg verstoord. Ik zwem terug naar het strand, ga uit het water en vertel aan Franca over de taal van de inktvissen.
Ze glimlacht een beetje. Ze is duidelijk blij dat ze mij deze schoonheid heeft kunnen laten zien, juist omdat ziekte en dood zo dichtbij zijn in de vorm van de kanker en de stervende koralen.
We besluiten om terug te gaan. We lopen langs de ingang van het Spaanse Water, de grote baai ten noordoosten van de Caracasbaai. Op een parkeerplaats staat het busje van een duikschool. Alle deuren zijn open en het busje is leeg. De duikers zijn in het water. Even later komt een aftandse auto aangescheurd. Drie mannen stappen uit en checken het busje. Maar het busje is leeg, er valt niets te halen. We blijven maar even tussen de doornstruiken staan. De mannen zien ons niet, of ze vinden het niet zinvol om toeristen direct te beroven. Fijn. De auto rijdt weer weg. Wij lopen met een omweg langs de hoge en steile kust van de Kabrietenberg terug naar het strand van de Caracasbaai.
– Thuis in Nederland, april en mei 2017 –
De media vertellen over het verbleekte koraal van het Great Barrier Reef voor de kust van Queensland in Australië. Vorig jaar was het noordelijke deel verbleekt, nu is daar het middenstuk van het rif bijgekomen. Vijftienhonderd kilometer verbleekt koraal. Het komt door de klimaatopwarming, zo wordt er gezegd, door de ontbossing en erosie aan de kust van Queensland en door het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw aan de kust. Het is de vraag of het rif nog zal herstellen.
De beelden laten wit koraal zien. Koraalriffen bestaan uit de skeletten van kleine weekdiertjes. Deze diertjes leven nauw samen met algen en bacteriën. De algen geven de kleur aan de koralen. Als de diertjes te veel stress hebben, bijvoorbeeld als de temperatuur van het water te hoog is, laten zij de algen los en worden bleek. Ze sterven nog niet, maar lang mag de stress niet duren. Wetenschappers veronderstellen dat sommige bacteriën vervolgens de overhand kunnen krijgen en een zwarte laag op de koralen kunnen vormen. Dat moet de laag geweest zijn die ik op Curaçao gezien heb.
Wij mensen doen dit. Wij doden de riffen. Wij doden samenlevingen in de schepping die zo wondermooi uitgebalanceerd zijn dat wij ze niet eens goed begrijpen. Er zijn dagen waar het mens-zijn mij zwaar valt.
Maar nu ben ik moslima, wat ik 2013 nog niet was. Nu kan ik bidden. Ik vraag Allah om de koralen te beschermen. Het voelt absurd om voor een gigantisch rif te bidden, maar toch doe ik het. En ik dank Allah voor de herinnering aan de schitterende kleurentaal van de inktvissen.
Het bidden geeft mij voldoende steun om niet bij de pakken neer te zitten. In mijn dorp is een ondernemer actief die megastallen wil opzetten die grote hoeveelheden aan broeikasgassen uitstoten. Daar voeren wij van de milieu-werkgroep actie tegen. Dat zal tijdens de Ramadan doorgaan. En overal waar ik kom zal ik over de onkruidbestrijdingsmiddelen glyfosaat en neonicotinoïden beginnen.
Ondertussen zullen de ayaat over de zee in soera Ar Rahmaan hun brandende vraag aan mij blijven stellen:
“Hij heeft de beide zeeën vrij laten stromen, zodat zij elkaar ontmoeten, met tussen beide een versperring om niet te ver te gaan. Welke weldaden van jullie beider Heer loochenen jullie dan? Daaruit komen parels en koraal. Welke weldaden van jullie beider Heer loochenen jullie dan?” (Koran 55:19-23)
Wat als wij mensen een weldaad van Allah loochenen doordat wij haar ziek maken?