Ik verbaas me altijd als ik moslims hoor zeggen: “Nee, we mogen niet bidden voor andersdenkenden!” Waarom zou je niet mogen bidden voor een ongelovige met de intentie dat Allah hem of haar zal gaan leiden? Zeker als je leeft in een seculiere omgeving is dat een belangrijke vraag.
Nouman Ali Khan legt ons uit dat dit ‘niet bidden voor andersdenkenden’ staat beschreven in soera At Taubah:
Het past de Profeet en degenen die geloven niet om Allah’s vergiffenis te vragen voor de afgodenaanbidders, zelfs als zij verwanten zijn, nadat het voor hen duidelijk is geworden dat zij de bewoners van het Vuur zijn. En het verzoek van Ibrahim voor de vergiffenis voor zijn vader was slechts vanwege een belofte die hij hem had gegeven. Maar toen het hem duidelijk werd dat hij een vijand van Allah was, verwijderde hij zichzelf van hem. Waarlijk, Ibrahim riep Allah in nederigheid aan en verheerlijkte Hem en was verdraagzaam. (Koran, 9:113-114)
Vervolgens legt hij op een heldere manier uit wat de context van deze ayaat (verzen) is. Khan: “Het is veelzeggend dat deze regels zijn geopenbaard in de soera die totaal gewijd is aan de bestraffing van de Quraysh, met als meest opvallende kenmerk dat het de enige soera in de Koran is die niet begint met “In de naam van God, de meest Barmhartige, de meest Genadevolle”. De missie van de Profeet ﷺ loopt ten einde. Hij heeft intussen al jaren lang gepredikt tot de Quraysh, is naar Medina geëmigreerd, heeft allerlei vormen van tegenwerking en aanvallen van hen doorstaan.
Straf voor de Quraysh
De Quraysh weten maar al te goed dat hij de Boodschapper van Allah is ﷺ. Toch blijven ze – om politieke, sociale en economische redenen – trouw aan hun eigen afgoden. Op het moment dat soera At Taubah wordt geopenbaard, is dat allemaal achter de rug en zijn de Quraysh en de moeshrikien (afgodenaanbidders) verslagen. Na al die jaren van vijandelijkheden, hebben de moslims hen overwonnen.
Logische vraag is dan: hoe ga je ze straffen? Laten we eens kijken naar wat er gebeurde met andere volkeren, ten tijde van andere profeten. Ook zij hadden problemen met hun volk, maar moesten vluchten omdat hun volkeren meestal tot het einde toe dominant waren. Denk aan de profeten Noeh, Loeth en Moesa. Het is tot dan toe een vaste formule, een Soenna (gewoonte) van Allah, dat Hij bij het vertrek van de Boodschapper het volk dat geweigerd heeft om hem te volgen, vernietigt. Dus: zodra de Boodschapper vertrekt, is het volk dat achterblijft rijp voor de bestraffing en worden zij van de aardbodem gewist.
Gods straffen
Als de Profeet ﷺ Mekka ontvlucht, gebeurt dit niet. In plaats van hun onmiddellijke vernietiging op dat moment, geeft Allah hen een geleidelijke straf. Allah legt in de Koran uit dat Hij van aanpak is veranderd. Waar tot dan toe Gods straffen altijd natuurrampen waren, zullen het nu de zwaarden van de gelovigen zijn die de straf voor Mekka uitvoeren:
“Bevecht hen, zodat Allah hen door jullie handen bestraft en vernedert.” (Koran, 9:14)
De straf is dus al begonnen bij de slag bij Badr, daarna bij Oehoed en voortgezet in Ahzab en zo verder. En nu is Mekka dus ingenomen door de moslims. Allah heeft al bepaald dat de moeshrikien gestraft worden. Toch zegt Allah iets dat Hij nooit eerder tegen een ander volk heeft gezegd:
“En als iemand van de afgodsaanbidders jullie bescherming zoekt, geef hem dan bescherming, zodat hij het Woord van Allah moge horen. En begeleid hem tot hij in veiligheid is. Dat is omdat zij mensen zijn die niet weten.” (Koran, 9:6)
Allah geeft uitstel
Het is een allerlaatste kans voor de inwoners van Mekka om naar de Profeet ﷺ toe te komen en hem te erkennen. Na alle wreedheden van de Quraysh, verwacht je nu de genadeslag. Maar in plaats daarvan is er alsnog uitstel!
Allah verklaart dat alle verdragen en overeenkomsten met hen zijn vervallen. Dit is een totale breuk met het verleden:
“(Dit is een verklaring over) een verbreking van de banden van Allah en Zijn Boodschapper, gericht tot de afgodenaanbidders waarmee jullie (gelovigen) een verdrag hebben afgesloten.” (Koran, 9:1)
Dan wendt Hij zich tot de moeshrikien:
“Ga je gang, reis rond in het land.” (Koran, 9:2)
Dit is heel ongewoon, want als de straf komt, is er normaal geen uitstel. Maar deze keer dus wel? Allah maakt duidelijk dat ze niet moeten denken dat ze nog iets kunnen bekokstoven in die tijd:
“Weet dat je ondanks die vrijheid er niet in zult slagen Allah alsnog te verslaan en dat Allah vastbesloten is om zij die volharden in hun ongeloof, te vernederen.” (Koran, 9:2)
Verderop maakt Allah de voorwaarden van de straf duidelijk:
“Als dan de heilige maanden voorbij zijn, dood dan de afgodenaanbidders waar jullie hen ook vinden en neem hen gevangen, en overwin hen en bereid voor ieder van hen een overval voor. Maar als zij spijt betuigen en de gebeden perfect verrichten en zakaat geven, laat hun weg dan vrij. Waarlijk, Allah is Genadevol, Barmhartig.” (Koran, 9:5)
Het oordeel is niet aan ons
Laten we nu nog eens kijken naar de bovengenoemde aya die gaat over niet mogen bidden voor andersdenkenden. Dit is Soera at Tauba! Het gaat hier specifiek over die mensen die óók na vier maanden uitstel geen berouw toonden. Bij hen is er geen ruimte meer voor barmhartigheid. En dan komt de straf die ze eigenlijk al sinds jaren hadden moeten ondergaan. Op dat moment is het niet meer passend dat de Profeet ﷺ nog voor ze bidt. Dan, en pas dàn, moet hij afstand van ze nemen en laten zien waar zijn loyaliteit ligt, zelfs als het om verwanten gaat.
Je zult je hierbij misschien afvragen waarom Ibrahiem عليه السلام wel een gebed deed voor zijn vader? Allah maakt ons in de Koran duidelijk dat Ibrahiem het enkel deed omdat hij het had beloofd. En dat hij er mee ophield toen hem duidelijk werd dat zijn vader nooit zou veranderen:
“En het verzoek van Ibrahiem voor de vergiffenis voor zijn vader was slechts vanwege een belofte die hij hem had gegeven. Maar toen het hem duidelijk werd dat hij een vijand van Allah was, verklaarde hij afstand van hem te nemen. Ibrahiem was zeer geduldig en zachtmoedig.” (Koran, 9:114)
Openbaring van Allah
De vraag is dan: hoe wist Ibrahiem عليه السلام dat zijn vader een vijand van Allah was? Dat was via een Openbaring van Allah, dat was niet zomaar een persoonlijke beslissing die op eigen houtje was genomen. Hetzelfde zien we gebeuren bij de profeet Noeh عليه السلام, die 950 jaar lang heeft gepredikt voordat hij startte met de bouw van de ark. Logischerwijs heeft hij al die tijd ook met zijn vrouw en zoon over het geloof gepraat en heeft hij voor hun bekering gebeden. Het is pas wanneer de zondvloed al is begonnen en Noeh het uitschreeuwt van pijn en verdriet dat hij zijn zoon ziet verdrinken, dat Allah hem laat weten dat zijn zoon hoort tot de mensen van het Vuur. Ook hier is duidelijk dat de Openbaring hierover enkel kan komen van Allah.
Niemand van ons heeft het recht om over iemand te zeggen dat ze naar de Hel gaan, hoe goed je ze ook kent. Want je kunt nooit in iemands hart en ziel kijken. Juist omdat deze aya zo duidelijk is geplaatst in het hoofdstuk over de bestraffing van Allah voor de Quraysh, ben ik er van overtuigd dat we deze ayaat niet zomaar daarbuiten mogen gebruiken. En dus dat we niet mogen stellen dat het verboden is om te bidden voor leiding en vergiffenis voor andersdenkenden tijdens hun leven!
Gebrek aan inzicht
Stel je bijvoorbeeld eens voor dat een jongeman moslim wordt en heel erg houdt van zijn moeder. Op dat moment zijn deze ayaat niet voor hem bestemd, want het is nog helemaal niet duidelijk geworden dat zijn moeder een vijand van Allah is. Dus mag je hem mijns inziens niet verbieden om voor zijn moeder te bidden. Ook de profeten hebben voor hun naaste familie en vrienden gebeden opdat ze imaan zouden ontwikkelen.